Buitenspelen in grote Nederlandse steden: lessen en inzichten voor Nederland

donderdag 23 mei 2024

Hij ontmoette Dave Ensberg-Kleijkers ooit nadat hij had vernomen dat de directeur van Jantje Beton zijn model voor speelbare steden in presentaties gebruikte. Het leidde tot onderling contact en samenwerking. Op het afscheid van Ensberg bij Jantje Beton pakte Gerben Helleman zijn nog steeds actuele model er nog eens bij. Hij lichtte meteen een tipje van de sluier op over de resultaten van een 2,5 jaar durend onderzoek dat hij uitvoert als onderzoeker voor De Haagse Hogeschool om meer kennis te verwerven over waar, hoe en met wie kinderen buitenspelen en hoe zij de openbare ruimte ervaren. We luisterden mee en tekenden onderstaande op. 

Tekst: Mark Bos 

Model speelbare steden 

Eerst terug naar het model voor speelbare steden, dat Helleman in 2019 introduceerde en dat handvatten biedt om de speelvriendelijkheid van een dorp, wijk of stad te optimaliseren. Volgens dit model dienen we ons altijd drie vragen te stellen om te voorkomen dat we bij een (her)inrichting te veel uitgaan van bestaande situaties: Waarom? Hoe? Wat? Helleman gaf de antwoorden op die vragen weer in drie samenhangende ringen, waarbij elke ring een vraag beantwoordt. 

“Het begint met de waarom-vraag, waarom spelen kinderen buiten”, legt Helleman de binnenste ring uit. “Er zijn veel redenen waarom buitenspelen belangrijk is voor kinderen. Het is educatief, het levert sociale, cognitieve en motorische vaardigheden op, ze leren heel andere dingen als ze buiten zijn. Daarnaast levert het plezier op: uit onderzoek blijkt dat kinderen die buitenspelen zich gelukkiger voelen. En ten slotte is het goed voor de gezondheid, ook dat blijkt uit onderzoek: kinderen die buitenspelen zijn veel meer in beweging en komen in contact met de zon en de frisse buitenlucht.” 

In de tweede ring van het model staan de criteria en randvoorwaarden om tot een speelvriendelijke stad of dorp te komen. “Soms wordt gedacht dat een speelvriendelijke stad alleen gaat over het aantal speeltuinen. Daar gaat dan ook veel tijd en energie naar toe, leert de ervaring. Maar het gaat uiteindelijk om een veel breder scope: over bereikbaarheid, diversiteit, verkeersveiligheid, sociale veiligheid et cetera.” Helleman situeerde deze criteria in de middelste ring. In de buitenste ring staan per criterium de acties hoe je tot zo’n speelvriendelijke stad komt. 


 Helleman (2018) Playable cities: a model and a toolkit 

Trends 

En die brede aanvliegroute van criteria en acties is nodig, omdat we binnen een generatie een hele groep buitenspelende kinderen zijn kwijtgeraakt, vertelt Helleman. Waar van onze grootouders 69 procent meer buiten dan binnen speelde, zakte dat percentage voor de huidige ouders naar 65 procent. Van hun kinderen, de huidige jeugd, vermaakt zich nog maar tien procent vaker buiten dan binnen.  

Hoe dat kan? Helleman somt enkele wetenschappelijk bewezen trends als oorzaken op: er is door de verdichting van de steden steeds minder openbare ruimte. Er is binnen- onder andere door digitale mogelijkheden, meer te doen dan vroeger en dat kan ook nog eens op ieder gewenst moment en continu. Verder is er minder tijd om vrijelijk buiten te spelen: bijles, bso, sportverenigingen, muziekles. “Niet per se slecht, maar in die gecontroleerde omgevingen mis je een aantal van de net genoemde voordelen van buitenspelen.” Daarnaast claimt de auto steeds meer ruimte, wat ook nog eens voor meer onveiligheid zorgt: harde cijfers, er zijn in Nederland tussen 1990 en 2021 vier miljoen auto’s bijgekomen.  

De laatste trend die Helleman benoemt is de opvoeding, die veel meer beschermd is dan in vorige generaties. “Ouders zijn voor veel meer dingen bang; een ongeluk in of op weg naar een speelplek. En ouders hebben meer last van sociale onveiligheidsgevoelens . Het gevolg is dat kinderen binnen of binnen gezichtsafstand moeten blijven.”  

Onderzoek  

Samenvattend, het buitenspelen staat onder enorme druk. Hoe is dat tij te keren? Het model van Helleman is daarvoor nog steeds een bruikbaar instrument. Om in te kunnen spelen op de antwoorden op de waarom-vraag  van het model (buitenspelen is educatief, gezond en levert plezier op), is er meer kennis nodig over waar, hoe en met wie kinderen buiten spelen en hoe zij diverse speelplekken ervaren.  

De Haagse Hogeschool is daarom in samenwerking met de Hogeschool van Amsterdam gestart met een tweejarig onderzoek naar buitenspelen in Delft (Tanthof), Den Haag (Morgenstond) en Amsterdam (Kolenkitbuurt/Overtoomse Veld). De drie onderzoeksgebieden verschillen qua bevolkingssamenstelling en stedenbouwkundige structuur.  

Waar spelen kinderen wel buiten? 

Helleman biedt tijdens de inspiratiemiddag van Jantje Beton een korte blik op de eerste bevindingen. Zo toont hij een opgeleverde heatmap die aangeeft waar er in de onderzochte wijken wel of niet gespeeld wordt, om dat vervolgens te koppelen aan een kaart speelaanleidingen en de meningen van kinderen waarom ze ergens wel of niet spelen.  

“Waar ze spelen heeft te onder andere maken met locatie en clustering. Als er meer dingen te doen zijn bijvoorbeeld: een school, een winkelcentrum, een sportveldje, speeltuintje, die combi maakt het een interessante plek. Ze blijven er hangen na schooltijd, bij het winkelcentrum doen pa en ma boodschappen en spelen de kinderen. Dat positieve effect van clustering zien we in alle wijken die we onderzoeken.” 

Over de locatie: de route van school naar huis wordt door ouders als bekend en daarmee veelal als veilig gezien. Dus de schoolpleinen en alles wat zich tussen daar en huis bevindt, wordt opgenomen in de bewegingsvrijheid van kinderen. “Verder is diversiteit en variatie van belang, kinderen gaan graag naar plekken waar een combinatie is van elementen en potentiële speelactiviteiten: je kunt er voetballen, klimmen en klauteren, het is uitdagend.” 

Hoe je het ook inricht, de allerbelangrijkste reden om ergens te gaan spelen is de aanwezigheid van andere kinderen, leert Helleman uit de gesprekken met kinderen. “Dus dichtheid is van belang, dan kom je sneller anderen tegen.” Hij noemt nog andere aspecten als bereikbaarheid, sociale veiligheid (voor ouders om kinderen in de gaten te houden) en verkeersveiligheid: brede stoepen zijn interessant, zeker als ze zijn afgescheiden van de rijbaan. 

Waar spelen ze? 

Tijdens een grootschalig observatieonderzoek kwamen de onderzoekers meer dan 1.100 kinderen tegen in de drie wijken. Daaruit blijkt dat kinderen in 57 procent van de gevallen op door professionals ingerichte, zogeheten formele speelplekken spelen. Denk aan speeltuinen, sportveldjes en schoolpleinen. De informele speelplekken, plekken die kinderen zichzelf als speelplek eigen maken zoals stoepen, trappen, struiken, pleintjes, en woonerven, zijn goed voor 42 procent. “En dat is interessant omdat er vooral veel tijd en geld wordt gestoken in de eerste categorie, terwijl hieruit blijkt dat een brede stoep of autovrije straat dus van even groot belang kan zijn voor wie naar speelvriendelijke steden streeft.”  

De onderzoekers kwamen mede door het tijdstip van onderzoek – na schooltijd tussen 15.30 en17.00 uur - vooral kinderen van 5 tot en met 8 jaar tegen. De verhouding van jongens en meisjes is ook opvallend: Tussen 0-8 is het aantal jongens en meisjes in evenwicht, vanaf 9 jaar zijn er veel meer jongens dan meisjes buiten. Een observatie van Helleman is dat het ook met aanbod te maken heeft: “Gemeenten maken voetbalkooien en skateparken: daar kom e voor 80 procent jongens tegen. Met enkele kleine aanpassingen kun je dit ook voor meisjes interessant maken. Pumptracks trekken bijvoorbeeld kinderen van 4-44 jaar. . Dat zit hem in de details, in het beter aansluiten op de wensen van een grotere groep kinderen.” 

Wat doen de kinderen op die speelplekken? 

Helleman memoreerde het al, het belangrijkste van een speelplek is dat er andere kinderen zijn. De speelruimte is een ontmoetingsplaats waarop spelen soms bijzaak is. Veel kinderen relaxen in de openbare ruimte, dat geldt voor de hele groep  tussen 0 en 18 jaar. “Relaxen in de zin van niet actief spelen: kijken naar anderen, praten, eten, drinken, op hun telefoon kijken et cetera. Het gevoel hebben dat ze alleen zijn en buiten het toezicht van ouders en van alles kunnen doen.” 

De jeugd wil, zoals Helleman eerder aanhaalde, meer dingen kunnen doen op een locatie. Als je na 10 minuten uitgekeken bent, wil je wat anders kunnen doen op dezelfde plek. Diversiteit op de speelplekken en tussen de speelplekken. Niet overal dezelfde schommel, wipkip en glijbaan, dan blijven de kinderen liever bij hun eigen plek en zullen niet door de wijk gaan struinen.  

“Verder willen ze meer uitdagende dingen: het moet sneller, harder en hoger, zodat ze kriebels in hun buik krijgen en de wind door de haren gaat. Kabelbanen, hoge elementen  om op te klimmen en eraf te springen.” Helleman toont een foto van een muurtje in een kasteelvorm, waarop veel kinderen enthousiast reageerden. Waarom? “Je kunt er alles mee doen: chillen, verstoppertje, een bal tegenaan schieten En het is uitdagend want je kunt er vanaf de zijkant opklimmen en anderen uitdagen dat ook te doen. Plus er vanaf springen, terwijl je dat vaak niet kan vanaf speelelementen in speeltuinen. Elementen die anders dan anders zijn, vinden ze vaak leuk.” 

Onderzoek loopt nog  

Helleman keert nog even terug naar het model, naar de samenhang van de ringen. “Het is belangrijk om met de waarom-vraag te beginnen en dan pas naar de middelen te gaan. Te vaak gaat het in beleid en uitvoering nog over speeltuinen en het aldaar vervangen van speeltoestellen via de catalogus van een leverancier:  de ‘zoek en vervang’-methode. De vraag die echter centraal moet staan, is welk doel je met die speelplek wilt bereiken en kijk daarna pas naar de speelelementen die daar bij passen.”  Hij besluit met het benadrukken dat het daarbij logischerwijs van groot belang  is om daarbij ook de mening van de kinderen zelf op te halen. “Dat is zo belangrijk: wat willen de kinderen? Betrek ze, zowel aan de voorkant als na oplevering. Doe gebruikersonderzoek en leer ervan voor een volgende keer.” 

Het onderzoek beslaat 2,5 jaar en wordt aan het eind van dit jaar afgerond. Op 17 oktober 2024 vindt een symposium plaats in Den Haag waar de belangrijkste uitkomsten worden gepresenteerd en waar u zich nu voor kan inschrijven. 

Dit artikel is verschenen in Buiten Spelen & Bewegen magazine. Lees het magazine hier >>